- inversie, omgekeerde woordorde.
Belangrijkste deel van de zin staat vóór de persoonsvorm.
- prolepsis, vooropplaatsing.
Belangrijkste deel van de zin staat vóór het onderwerp.
- repetitio.
Herhaling van woorden.
- parallellisme.
Gelijk zinsverloop. Nadruk, plechtigheid, bezwerend.
- ellips, weglating.
Levert onvolledige zinsbouw op.
- chiasme, kruisstelling.
Twee bij elkaar behorende zinnen zijn, wat woordschikking betreft, elkaars spiegelbeeld.
- enumeratie, opsomming.
Kan eindigen in climax of anti-climax.
- amplificatie, verbreding.
Breedvoerigheid, allerlei gezichtspunten.
- perifrase.
Omschrijving i.p.v. kernwoord.
- distanzstellung, plaatsing op afstand.
Woorden die syntactisch bij elkaar horen, worden gescheiden.
- retorische vraag.
Wordt geen antwoord op verwacht. Mededeling in de vorm van een vraag.
- allocutie, aanspreking.
Lezer wordt toegesproken of dingen, abstracte begrippen.
- hyperbool, overdrijving.
Tegenstelling van understatement, opzettelijke afzwakking.
- antithese.
Tegenstellingen naast elkaar zetten.
- paradox, schijnbare tegenstelling.
Op het eerste gezicht klopt er iets niet.
- zelfcorrectie.
- eufemisme, verzachting.
Iets minder direct, afgezwakt zeggen.
- ironie.
Schijnbaar ernstig, maar bedoeld om te spotten. Tegengestelde wordt bedoeld, of er is sprake van overdrijving. Sterker: sarcasme.
- woordspeling.
- hysteron proteron, het latere vroeger.
Chronologie wordt niet aangehouden.
- pleonasme.
Bijvoegelijk naamwoord betekent hetzelfde als, of is al onlosmakelijk verbonden aan het zelfstandig naamwoord (witte sneeuw, houten boomstam).
- tautologie
Het begrip wordt nevengeschikt herhaald (bepakt en bezakt, altijd en eeuwig).
|