RozemarijnOnline




Course
Dutch Mysticism





 • About the teacher
 • Reactions students
 • Literature
 • Texts mystics
 • Additions and faq


























Course about Christian spirituality
in a cultural-historical context



Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries

Hadewijch and John of Ruusbroec, their faith and way of thinking


Rozemarijn van Leeuwen
© 1999-2001



 >



Hadewijch, letter 22:  who wants to understand God, fully has to be god



Texts used during the course Medieval Dutch Mysticism


During the course Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries we will read fragments of Hadewijch's twentysecond letter.

The source of the Middle Dutch text is: Werken van zuster Hadewijch, edition J. Vercoullie. Part 2, Prose (Gent, 1895). Diplomatic publication based on manuscripts A, B and C. On dbnl.org.

The translation in nowadays Dutch: P. Mommaers, De brieven van Hadewijch, cahiers voor levensverdieping (Kampen, 1990).

The empty lines don't exist in the original manuscript, they are added for readability.



Content of the twentysecond letter


This very long letter by Hadewijch is about understanding God. But if a person wants to understand God, the mystic states, then in fact that person fully has to be god. Her knowing of God is small, she continues, and it's impossible to explain God in human words. Only if one is touched by God in one's soul, then one can understand a little bit about Him.

Hadewijch then describes God in four contradictions. God is above everything, but not elevated. God is below everything, but not suppressed. God is within everything, but not enclosed. God is outside everything, but completely enclosed.

She explains all these four contradictions. For example the highness of God falls in the deepness of His abyss, and that's why He remains not-elevated. And God is within Himself an eternal 'ghebrukenesse'/delightment, but even so not enclosed, because He shares his unity outwards by means of the Persons.



More explanation during the following lecture


In the first lecture of the course Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries we will explore in more depth some fragments of letter 22:
Lecture 1b. What is mysticism?.

Return to the list of all the text used within this course:
Writings of the medieval mystics Hadewijch and Ruusbroec.



©  Copyright text below


It is not allowed to copy or publish below text, or to create a direct deeplink to this page. Further information under 'copyright' at the end of this page.





Hadewijch, letter 22:  who wants to understand God, fully has to be god

Middle Dutch (left) and translation nowadays Dutch (right).





Die gode wilt verstaen ende kinnen wat hi es in zinen name ende in sijn wesen, hi moet gode al geheel sijn. Ja alsoe gheheel dat hi hem al si ende sonder hem selven. Want caritate en soeket niet dat hare es, Ende minne en pleghet niet dan haers selves. Daer omme verliese hem selven, die gode venden wilt ende bekinnen wat hi es in hem selven.

Die lettel weet, hi mach lettel segghen: dat seghet de wise augustinus. Alsoe doe ic oec, wet god; vele ghelove ic ende hope van gode. Mer mijn weten van gode es cleine; een cleine gheraetsel maghic van hem gheraden, want men mach gode niet toenen met menschen sinnen. Mer die metter zielen gherenen ware van gode, hi soudere iet af moghen toenen den ghenen diet metter zielen verstonden.

Verlichte redene toent den inneghen sinnen j. lettel van gode, daer si bi moghen weten, dat god es ene eyseleke ende ene overvreseleke suete nature ane te siene van wondere, Ende dat hi alle dinc es te allen ende in allen dinc gheheel. God es boven al ende onverhaven. God es onder al ende onverdruct. God es binnen al ende onghesloten. God es buten al ende al omgrepen.
 
 



Wie God wil begrijpen en weten wat hij is in zijn naam en in zijn wezen, die moet god geheel en al zijn. Ja, zo geheel dat hij hem is zonder zichzelf. Want de naastenliefde zoekt niet zichzelf, maar de minne is met niets bezig dan met zichzelf. Daarom, wie God wil vinden en te weten komen wat hij in zichzelf is, die verlieze zichzelf.

Wie weinig weet kan maar weinig zeggen, dat zegt de wijze Augustinus. Zo gaat het ook met mij, God weet het. Veel geloof en hoop ik van God, maar mijn weten van God is gering: slechts een klein deel kan ik van Hem ontraadselen, want God kan men met menselijke begrippen niet duiden. Maar mocht iemand in de ziel door God aangeraakt worden, die zou van hem iets kunnen duiden voor hen die het in de ziel zouden begrijpen.

(r. 17) De verlichte rede toont aan de innerlijke vermogens iets van God. Daardoor kunnen ze weten dat God een ijselijke werkelijkheid is - uitermate vreeswekkend en lieflijk, een wonder om aan te zien - en dat Hij alles is in alle dingen en in alle dingen geheel. God is boven alles maar niet verheven. God is onder alles maar niet verdrukt. God is binnen alles maar niet ingesloten. God is buiten alles maar helemaal omgrepen.

Hoe god boven al es ende onverhaven? dat es dat hi die ommeteleke nature, die hi selve es, in ziere naturen eweleke hevet ende heffen sal in hoecheden. Daer omme dat hi dat zelve es dat hi heft, soe en verheft hi hemselven niet ende es onverhaven. Ende want die ewelecheit sijns selfs oefent sijn wesen sonder inde, Ende oefent metten wesene sonder beghin in enen ghebrukene siere hebbeleker minnen, Dus houdet de diepte van sinen wesene sonder aneghinene sine hoghelinde onverhaven.

Sijns selves vreseleke suete nature custene alrebest. Soe valt sine onverhavenheit in de diepte sijns gronds. Dus blivet hi onverhaven. Ende meer hi maent den menschen altoes enecheit van sijns selves ghebrukene, Ende si roeren ende waghen alle bider cracht siere vreseleker maninghen, Den selken vereyset hare gheest bi siere gherechter maninghen ende dolen. Ende selken wect hi met fieren gheeste, ende staen op met enen verstormden nuwen wille, ende heffen hem na ziere onverhavenheit, die ons eweleke ontlinghet ende ontheft int hoechstehoghe.

Ende wantwij sijn rike roepen, dat ons toecome, ende wi soe weder manen sine enecheit in drien personen, Wi eyschen de crachte van hem ende sijn rike wesen in enen vaderleken toeverlate. Wi eyschen sine onste ende sine wise leringhe, Ende wi begheren sine minne broederleke met onsen vader te oefenne ende al dat selve kint met hem te sine in minnen ende in erve dat hi es. Wi eyschene in siere goeden ende in siere claerheit ende in siere ghebrukenessen ende in sine wondere.
 
 

(1)  Hoe is God boven alles maar niet verheven? Doordat Hij de mateloze natuur, die Hijzelf uit Zichzelf is, voor eeuwig in de hoogte heft en heffen zal. En omdat Hij zelf is wat Hij verheft, verheft Hij niet alleen zichzelf, maar blijft Hij niet-verheven. Want de eeuwigheid die Hijzelf is, oefent enerzijds zonder einde zijn wezen uit, maar anderzijds - in de genieting van de minne die Hem eigen is - smaakt zij het wezen zonder begin. En zodoende maakt de diepte van zijn wezen-zonder-begin dat zijn hoge hoogte niet-verheven blijft. Zijn eigen vreeswekkende en lieflijke natuur verzadigt Hem volledig. En zodoende valt zijn niet-verheven hoogte in de diepte van zijn grond. En zo blijft Hij niet-verheven.

(r. 39) Daarbij komt, dat Hij de mensen voortdurend oproept om met Hem één te zijn in het genieten van Hemzelf. En allen roeren en bewegen zich door de kracht van zijn vreeswekkende oproep. Bij de enen ijst de geest voor zijn gerechte oproep en die gaan aan het dolen. Bij de anderen wekt die oproep een fiere geest op: zij gaan rechtop staan met een stormachtige nieuwe wil en zij heffen zich omhoog naar zijn niet-verheven zijn, dat in zijn hoogste hoogte eeuwig te ver en te hoog blijft voor ons.

Maar wij roepen tot God dat zijn rijk ons mag toekomen, en zodoende roepen wij van onze kant zijn eenheid op om in de drie Personen tot ons te komen. Wij vragen om zijn kracht en zijn rijke wezen, daarbij vertrouwend op de Vader. Wij vragen om zijn genegenheid en zijn wijze lering, daarbij verlangend dat we als zijn broeders zijn minne jegens onze Vader mogen beleven, en dat we met Hem dezelfde Zoon mogen zijn die Hij is, in de minne en volgens erfrecht. Wij vragen om Hem in zijn goedheid en in zijn klaarheid en in zijn genieting en in zijn wonderlijkeheid.

ende soe werden wi metten vasten lime der aneclevenessen .i. gheest met gode, om dat wi metten zone ende met dien heilighen gheest dus manen den vader, Ja de .iij. persone met al dat si sijn. Om dat dit dus es, soe blivet god oec onverhaven. Ende want wi zijn rike eyschen te ons, wine moghenne oec niet heffen, Want hine verwaghet niet dan van hem zelven ende daer met roeren alle creaturen in haren wesene; dus blivet god onverhaven; want god boven al es, ende alles al evene effene es.

Dus es hi alre hoechst ende onverhaven. Dien dat god met hem zelven verhoghet, ia sonder den aerdschen man, dien sal hi diepst in hem trecken ende sijns ghebruken in onverhavenheiden. Ay deus, wat wondere ghesciet dan daer, daer groet onghelije effene ende al een wert sonder verheffen.

Ay ic en dar hier af nemmeer scriven; ic moet emmer vanden besten meest swighen dore mijn ongeval, ende om dat wel na niemen en ghemest ane hem selven, dat hi van gode niet en weet. Den lieden dunkes soe lichte ghenoech, ende horense dat si niet en verstaen, soe twifelen si. Ende hier omme quetse ic mi, dat ic niet segghen en dar ieghen menschen, noch scriven, dat der pinen wert es, ochte woerde na miere zielen gront.
 
 

En zodoende worden wij door de vaste lijm van het aankleven aan God één geest met God, omdat wij dan met de Zoon en met de heilige Geest de Vader opeisen, en wij dus inderdaad de drie Personen opeisen met al wat zij zijn. Omdat dit zo is, blijft God ook hierbij niet-verheven: al roepen wij zijn rijk over ons af, toch kunnen wij Hem niet verheffen, want Hij beweegt enkel uit Zichzelf en daardoor worden alle schepselen in hun wezen bewogen. En zo blijft God niet-verheven: Hij is boven alles en Hij blijft met alles altijd even gelijk. Bijgevolg is Hij de allerhoogste, maar niet verheven.

(r. 69) Wanneer God een mens samen met Hem omhoog doet gaan - en dat, inderdaad, zonder de aardse mens - dan zal Hij hem ook heel diep in Zich trekken, en hem genietend bezitten waar Hij niet-verheven is. Ach God, welk een wonder geschiedt dan daar, waar een grote ongelijkheid geëffend wordt en helemaal één gemaakt wordt, zonder dat de mens verheven wordt.

Ach, hierover durf ik niet meer te schrijven: over het beste moet ik, wegens mijn ongeluk, telkens weer het meeste zwijgen, en ook omdat haast niemand het als een persoonlijk tekort aanziet dat hij van God niets weet. Op dit punt zijn de mensen zo vlug tevreden en horen ze iets wat ze niet begrijpen, dan gaan ze er niet op in. Wat me dus kwetst is, dat ik tegenover de mensen niet durf te zeggen noch schrijven wat alle moeite loont, en evenmin welke woorden met de grond van mijn ziel overeen stemmen.

Dat ander, dat god onder al es ende onverdruct, dat es dat die gront siere eweleker naturen alle dinc onthoudet ende voedet ende rike maket met alsoe selker rijcheit alse god es in godleker rijcheit, Om dat sine diepe onderste ende sine overste hoghede hevet ene hoghede: soe es god onder al ende onverdruct. Om dattene alle menschen oec loven na sijn hoechste hoghe, dat minne es, ende niet men ane hem, Soe minnen sine oec sonder anebeghin in sine eweleke nature, daer hi alle dien die god met gode zelen werden, eweleke ghenoech met sal doen.

Daer al met te sine onder al daer hi onder al met es In onthoudene al Ende in voedene al: soe blivet hi onverdruct; want si heffene ewelike alle uren met nuwer begheringhen van treckender vieregher minnen. Nu en dar icker oec nemmeer toe segghen, om dat wi gods niet en kinnen, hoe hi al es te allen.

Dat derde, dat god binnen al es ende al onghesloten, dat es in die eweleke ghebrukenesse sijns selves, Ende in die deemstere cracht sijns vader, Ende in die wondere der minnen sijns selves, Ende in die clare overvloedeghe vloede sijns heilechs geests. Hi es oec in die eneghe storme die alle dine doemen ende benedien na hare ghetamen.
 
 

(2)  Het tweede punt, namelijk dat God onder alles is, maar niet verdrukt, betekent dat de grond die zijn eeuwige natuur is, alle dingen in stand houdt, voedt en rijk maakt, met juist die rijkheid die God op goddelijke wijze is. Maar aangezien zijn diepste diepte even ver gaat als zijn hoogste hoogte, is God onder alles, maar niet verdrukt. En aangezien alle mensen Hem verheerlijken (zonder einde) in zijn hoogste hoogte - dat is de minne - en niet in iets minder, minnen zij Hem eveneens zonder begin in zijn eeuwige natuur. Daarin zal Hij al degenen die god met God zullen worden, voor eeuwig voldoening schenken.

En dan zullen zij, onder alles zijnde, één zijn met datgene waarmee Hij, onder alles zijnde, alles in stand houdt en voedt. En zo blijft Hij niet-verdrukt, want voor eeuwig en onophoudelijk verheffen deze mensen God door hun steeds vernieuwde verlangens, die hen door de vurige minne ontlokt worden. Nu durf ik daarover ook niet meer te zeggen, omdat wij van God niet weten hoe Hij alles is in alle dingen.

(3)  (r. 102) Het derde punt, namelijk dat God binnen alles is, maar helemaal niet ingesloten, betekent dat Hij in de eeuwige genieting van Zichzelf is, en in de duistere kracht van zijn Vader, en in het wonder van de minne die Hijzelf is, in de klare overvloedige vloed van zijn heilige Geest. Hij is ook in de stormen die alles tot de eenheid brengen en die alle dingen veroordelen of zegenen naarmate hun dat toekomt.

Daer binnen es hi ghebrukeleke na sijns selves glorie die hi in hem selven es; alle die waren ende sijn ende wesen selen, ia in welken hem behoert te sine, hi ghebruket siere weldegher wondere daer met in alre volre glorien. Ay dat daer binnen es, dat moet meest versweghen sijn, want daer en sijn der vreemder weghe niet in.

Al es hi dan binnen, al daer omme es hi onghesloten, want god sine enecheit ute ghevet in personen ende hevetse gheneighetin iiij. weghen. Hi ghevet dien eweleken tijt, dat hi selve es, in onvervolchleker minnen ende in ombegripelecheden alre geeste die een gheest met hem niet en sijn; alsoe in al dat hise selve met sinen gheeste gheeft ende al ghevet dat hi hevet, ende al es dat hi es. Dien hi den wech leidet, dien en mach niement volghen bi crachte noch bi liste, sonder die die zijn hoghe gheest daer met .i. met hem gheeft.

(...)

Die .iij. andere weghe daer hi hem toe gheneighet hevet, sijn dit . Die een es, dat hi ons gaf sine nature; De andere es, hi velde sine substancie; De derde es, hi neyghede den tijt.

(...)
 
 

Daarbinnen is Hij in de genieting die samengaat met zijn eigen heerlijkheid en die Hij is in Zichzelf. In al degenen die geweest zijn en zijn en zullen zijn, geniet Hij, welke ook de staat is die hen toekomt, zijn geweldige wonderen in de meest volledige heerlijkheid. Ach, wat daarbinnen is, moet het meest verzwegen worden, want de wegen van de vreemden komen daar niet binnen.

Ook al is Hij binnen alles, God is niet ingesloten. Want naar buiten toe deelt Hij zijn eenheid mee in de Personen en Hij heeft Ze naar ons geneigd langs vier wegen. De eeuwige tijd die Hijzelf is, deelt Hij mee in de minne - ondoorgrondelijk en onbegrijpelijk is zij voor al de geesten die niet één geest met Hem zijn. En zo volledig deelt Hij zijn eeuwige tijd mee, dat Hij met zijn Geest de minne zelf geeft, en daarin alles wat Hij heeft en alles wat Hij is. Wie Hij langs deze weg leidt, die kan niemand volgen uit eigen kracht noch door schranderheid, behalve zij die zijn hoge Geest daar, door die weg, tot één geest met Hem maakt.

(...)

(r. 133) De andere drie wegen waarlangs Hij Zich naar ons toegeneigd heeft, zijn de volgende. De eerste is, dat Hij ons zijn natuur gaf. De tweede is, dat Hij zijn substantie velde. De derde is, dat Hij zijn tijd op ons afstemde.

(...)

Dat vierde es, dat god buten al es ende al ongrepen. Hi es buten al, want hine rustet in ghene dinc dan in die druusteghe nature siere vloyender vloedegher vloede, die al omme ende al overvloyen. Dat eest dat men seghet in den cantiken: Oleum effusum et cetera. Alse olie es dijn name utegegoten; daer omme minnen+di die opwassende. Ay hoe waer seghet die bruud die dat wel versteet ende van hem seghet dat sijn name ute es ghegoten boven alle weghe, vet te makene elken na sine noet ende na sine werdecheit ende na sijn ambacht van dienste, dat god van hem hebben sal.

(...)


∗ ∗ ∗


Hadewijch, brief 22.

Bron Middelnederlandse tekst: Werken van zuster Hadewijch, editie J. Vercoullie. Deel 2 (Gent, 1895).




 


 


(4)  (r. 251) Het vierde punt is, dat God buiten alles is, maar helemaal omgrepen. Hij is buiten alles, want in niets rust Hij dan in de onstuimige natuur van zijn vloeiende vloeden die vloeien, die alles omvloeien en over alles vloeien. Dat betekenen de woorden van het Hooglied: Oleum effusum et cetera. Als olie is uw naam uitgegoten, daarom hebben de opgroeiende meisjes U lief. Ach, hoe waar is wat de bruid zegt, die dit goed verstaat. Zij zegt van Hem dat zijn naam is uitgegoten over alle wegen om iedereen groeikracht te geven volgens zijn behoefte, zijn waarde en het dienstwerk dat God van hem hebben moet.

(...)


∗ ∗ ∗


Hadewijch, brief 22.

Hertaling: P. Mommaers, De brieven van Hadewijch (1990).






Copyright


©  The text above is part of the course Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries, by Rozemarijn van Leeuwen (1999-2001).

It is not allowed to copy or publish above text, nor digital nor in print, without the right acknowledgement, and according to lawful citation- and copyright.


This page isn't in the public domain

This page is, due to copyright, hidden for searching machines (using 'noindex') and can't be found in the public domain. This page is not indexed by searching machines and can't be found by searching kewords.

This text explicitly is meant as part and background of the course Medieval Dutch Mysticism and is only accessible frome there. All internal links on this website use the 'nofollow'-tag within their html-code, to furthermore guarantee the unfindability of this page.


Do not link directly to this page

It's not allowed to create direct deeplinks to this page, making this page findable from the public doamin.

Only link to the lecture in which above text is quoted and clarified.

In this case lecture: 1b. What is mysticism?.



∗         ∗         ∗




Follow the whole course Medieval Dutch Mysticism in the Low Countries online:

    first lesson hour (cultural-historical background) second lesson hour (reading texts)
  1 The Middle Ages What is mysticism?
  2 The medieval world view Hadewijch: vision and mysticism
  3 Hadewijch: glimpse of her life Hadewijch: roads towards God
  4 Women in the Middle Ages Hadewijch: bridal mysticism
  5 Ruusbroec: course of his life Ruusbroec: Active Life
  6 The horrible 14th century Ruusbroec: Inward Life
  7 Image and resemblance of God Ruusbroec: To meet Him




 >