Cursus middeleeuwse mystiek
|
|
Cursus over christelijke spiritualiteit in een cultuur-historische context
Middeleeuwse mystiek in de Lage Landen
De geloofs- en denkwereld van Hadewijch en Jan van Ruusbroec
Rozemarijn van Leeuwen
© 1999-2001
Bijeenkomst 5b. Ruusbroec: het Werkende Leven in Die geestelike brulocht
Onderwerpen dit uur:
- De structuur van de Brulocht
- 'Voorrede': opzet, heilsgeschiedenis van de mensheid, ontmoeting
- Lichamelijk zien en geestelijk zien
- Genade: het toeneigen van God
Die geestlike brulocht
Voor de pauze hebben we gezien dat Jan van Ruusbroec 11 tractaten heeft geschreven, maar wij gaan in deze cursus maar één boek, gedeeltelijk, lezen en dat is Die geestelike brulocht ('de geestelijke bruiloft'): het boek dat over het algemeen als zijn hoofdwerk wordt beschouwd. Hij schreef dit rond 1335-40, dus als veertiger, nog vóór de verhuizing van Brussel naar Groenendaal. Ik gebruik daarvoor de uitgave van dr. Lode Moereels (Jezuiet) uit 1989 en de gedeelten die wij gaan lezen, heb ik in de Bloemlezing opgenomen.
Je zult zien dat Ruusbroec volkomen anders schrijft dan Hadewijch. Hadewijch schrijft heel persoonlijk, indringend, met diep doorleefde gevoelens - ze moet een heel sterke, uitgesproken persoonlijkheid zijn geweest, misschien soms rigide in een bepaalde opzichten, compromisloos. Ruusbroec is een filosoof, een denker, een didactucus, die heel kalm een betoog opbouwt en stapje voor stapje verder de diepte in gaat. Hij schrijft heel gestructureerd en helder; veel 'on-persoonlijker' dan Hadewijch. Bij hem zul je geen beschrijvingen van visioenen tegenkomen of van andere persoonlijke geestelijke ervaringen, zelfs niet van zijn mystieke ervaringen.
Jan van Ruusbroec beschrijft zijn ervaringen niet, maar hij schrijft vanúit zijn ervaringen. Hij veralgemeniseert ze. Hij probeert volledig te zijn in zijn beschrijvingen van de verhouding tussen mens en God en van de ontmoeting tussen mens en God. Dàt bouwt hij in de hele Brulocht (wat een behoorlijk dik boek is: 187 blz.) stapje voor stapje uit: de verhouding tussen mens en God en de ontmoeting tussen mens en God. En die ontmoeting tussen mens en God beschrijft hij pas helemaal aan het einde van de Brulocht, dus ik zal alvast waarschuwen: daar komen we pas in de laatste bijeenkomst aan toe.
Ik wil deze en de volgende bijeenkomsten de opbouw van Ruusbroec door de Brulocht heen stapsgewijs volgen, deze drie lesuren vormen dus eigenlijk één geheel. We beginnen vandaag bij het begin van Die geestelike brulocht, en het begint als het ware aan de oppervlakte, dus jullie krijgen vandaag misschien de indruk: 'o, hij zegt niets opzienbarends'. Maar in de komende twee bijeenkomsten volgen we Ruusbroec verder door de Brulocht en gaan we steeds verder de diepte in.
Ruusbroec, dat zullen jullie dan zien, dat is een groot mysticus, die schrijft met een enorme diepgang, die zijn mystieke gedachtegoed ongelooflijk gedetailleerd uitwerkt. Als je het hebt over grote namen uit de Westerse spiritualiteit, dan wordt vaak Eckhart genoemd, maar Ruusbroec doet echt niet voor hem onder. Maargoed, dat zullen we de komende keren dus gaan zien.
We kunnen natuurlijk niet de hele Brulocht lezen. Ik heb dat gedaan in Antwerpen, bij prof. Mommaers. Deze heeft toen in vijf maanden tijd, in wekelijkse bijeenkomsten, de hele Brulocht gelezen en besproken. Die tijd hebben wij natuurlijk niet, maar ik heb passages geselecteerd die een goed beeld geven van de opbouw van Ruusbroecs gedachtengoed.
De structuur van de Brulocht
Voor we echt beginnen te lezen wil ik even kijken naar de inhoudsopgave om een beetje overzicht te krijgen en inzicht in de opbouw van de Brulocht. Deze is afgedrukt in de Bloemlezing. Je kunt hier zien dat de Brulocht uit drie delen bestaat, drie 'boeken' of drie 'levens' zoals Ruusbroec het noemt:
• het Werkende Leven
• het Innige Leven en
• het God-schouwende Leven.
Dit zijn drie fasen in de opgang naar God, drie fasen in de geestelijke groei van de mens.
Deze drie levens zijn alledrie weer onderverdeeld in vier onderdelen, volgens het leidmotief: 'Ziet, de bruidegom komt, gaat uit, om hem te ontmoeten':
• siet
• de brudegom comt
• gaet ute
• hem te ontmoete
In elke fase van de geestelijke opgang vindt dus eenzelfde soort proces plaats. Een proces van: zien; een komst; uitgaan; en een ontmoeting. Dit leidmotief komt uit de bijbel, het evangelie van Mattheus (25:6), uit het verhaal over de wijze en de dwaze maagden. Het is een zin die op een prachtige manier, in vier simpele stappen, een proces van wederzijdse toenadering en ontmoeting beschrijft.
Deze opzet van de Die geestlike brulocht (drie boeken die elk weer onderverdeeld zijn in dezelfde vier onderdelen) geeft natuurlijk heel veel structuur aan de tekst. Je ziet ook dat als Ruusbroec van het ene naar het andere onderdeel overgaat, dat hij dan steeds even zegt: 'dit was dit, nu gaan we over naar dat'. Het is mogelijk dat er ook uit dit soort boeken werd voorgelezen, en als middeleeuwse luisteraar kun je dan heel goed het overzicht vasthouden, je weet steeds precies waar je zit in de geestelijke, of de mystieke, opgang van de mens naar God.
Soms lijkt de Brulocht ook wel wat overgestructureerd: vaak geeft Ruusbroec binnen zo'n onderdeel (binnen 'siet', of binnen 'de brudegom comt'), ook weer een onderverdeling in bijvoorbeeld drie komsten, of drie wegen, of vier wijzen, of zeven graden. In de inhoudsopgave zie je dat dr. L. Moereels, die de Brulocht heeft hertaald, de indeling van Ruusbroec typografisch probeert weer te geven met allerlei titels en tussenkopjes, die hij in de inhoudsopgave dan op allerlei manieren heeft genummerd en laat inspringen. Dit is niet origineel: de oorspronkelijke tekst kent geen tussenkopjes. Dat is één lange, doorlopende tekst. Wij zijn er aan gewend om een tekst visueel te structureren, dat deed een middeleeuwer niet, maar Ruusbroec heeft de tekst wel auditief gestructureerd.
'Voorrede': opzet, heilsgeschiedenis van de mensheid, ontmoeting
We beginnen dan bij het begin: bij de 'Voorrede' (vanaf nu volgen we de bladzijdenummering van de uitgave van Moereels).
In de 'Voorrede' verklaart Ruusbroec het leidmotief ('Siet, de brudegom comt, gaet ute om hem te ontmoete') en zet hij de opzet van de Brulocht uiteen. Ik lees op blz. 55; op de linker bladzij staat steeds het Middelnederlands, op de rechter bladzij (met de oneven paginanummers) staat de hertaling van Moereels.
Over een geestelijke bruiloft tussen God en onze natuur. "Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit om Hem te ontmoeten". Deze woorden, die de heilige Mattheus, de evangelist, schrijft, sprak Christus tot zijn leerlingen en tot alle mensen in de parabel waarin men leest over de maagden. Deze Bruidegom is Christus en de menselijke natuur is de bruid, die God gemaakt heeft tot het beeld en tot de gelijkenis van Zichzelf.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Voorrede.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 55-59. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Het gaat Ruusbroec dus om de ontmoeting tussen Christus en de menselijke ziel. 'Ontmoeten' is een kernwoord in de Brulocht: de ontmoeting tussen de mens en God of Christus. 'Ziet, de bruidegom komt, gaat uit om hem te ontmoeten'. Deze bruidegom is Christus, zegt Ruusbroec hier, en de menselijke natuur is de bruid, die God gemaakt heeft tot het beeld en tot de gelijkenis van Zichzelf.
De woorden 'beeld' en 'gelijkenis' komen uit de bijbel, uit Genesis (1:26): 'En God zeide: laat ons mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis'. Ruusbroec gebruikt deze woorden 'beeld' en 'gelijkenis' hier helemaal aan het begin van de 'Voorrede', maar we zullen later zien dat dit in de Brulocht kernwoorden zijn wanneer hij de mystieke ervaring beschrijft, helemaal aan het einde van het tweede boek.
Het beeld van de bruiloft, het beeld van Christus als bruidegom en de volmaakte ziel als bruid, dat zullen jullie herkennen uit die 12de-eeuwse spiritualiteit rond het armoede-ideaal. Het beeld is afkomstig van Bernardus van Clairvaux, die de nadruk legde op een affectief en persoonlijk beleefd geloof, en die de vereniging tussen God en de geestelijk volgroeide mens voorstelde als een geestelijk huwelijk. Precies hetzelfde beeld hebben we de laatste keer gezien in het bruidsvisioen van Hadewijch: Hadewijch was de bruid in de stad, versierd met al haar deugden en haar liefde.
Hier bij Ruusbroec zien we dat beeld dus terug in zowel de titel van zijn belangrijkste tractaat, de geestelijke bruiloft, àls in het leidsmotief 'zie, de bruidegom (Christus) komt'. Aan de hand van zo'n terugkerend beeld (een geestelijk huwelijk) zie je dus dat Bernardus en Hadewijch en dus ook Ruusbroec bij eenzelfde spirituele traditie horen.
Dan lees ik verder in de voorrede.
Hij had ze in den beginne geplaatst in de hoogste en de schoonste, de rijkste en de weelderigste plaats van de aarde, dat is in het aardse paradijs. Hij had alle schepselen aan haar onderworpen, en Hij had ze versierd met de genade. Hij had haar een gebod gegeven, opdat zij door gehoorzaamheid zou kunnen verdienen bestendigd en bevestigd te worden in een eeuwige trouw aan haar Bruidegom en nooit meer in enige ellende of zonde te vervallen.
Toen kwam daar echter een doortrapte booswicht, de helse vijand, die dit geluk benijdde, in de gestalte van een sluw serpent opdagen en bedroog de vrouw, en zij beiden bedrogen de man, die als stamvader de ganse meselijke natuur in zich droeg. En hij schaakte met zijn valse list de menselijke natuur, de bruid van God. Zo werd zij verbannen naar een vreemd land, waar zij in armoede en ellende, gevangen, verdrukt en belegerd werd door haar vijanden, alsof zij nooit weer in haar vaderland noch tot verzoening zou terugkeren.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Voorrede.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 55-59. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Dit is eigenlijk het verhaal van de zondeval, dat zo'n cruciale plaats inneemt in de heilsgeschiedenis van de mensheid, in het middeleeuwse mens- en wereldbeeld, zoals jullie je zullen herinneren.
Meteen in de allereerste alinea's van de Brulocht begint Ruusbroec dus met die heilsgeschiedenis van de mensheid: de schepping van de mens (naar beeld en gelijkenis van God); en de afkeer van de mens van God (zondeval).
Voor Ruusbroec ligt dáár dus het begin van zijn verhaal. Dan lees ik verder.
Maar toen God de tijd gekomen achtte dat Hij Zich over het ongelukkige lot van zijn beminde ontfermde, zond Hij zijn eniggeboren Zoon naar de aarde in een rijk paleis en een glorieuze tempel, dat is het lichaam van de Maagd Maria. Daar trouwde Hij deze bruid, onze mensennatuur, en verenigde ze met zijn Persoon uit het zuiverste bloed van de edele Maagd. De priester, die de bruid trouwde, was de Heilige Geest. De engel Gabriël verkondigde de roepen. De glorieuze Maagd gaf de toestemming.
Zo heeft Christus, onze getrouwe Bruidegom, onze natuur met Zich verenigd, en Hij is ons komen bezoeken in het vreemde land, en Hij heeft ons onderricht in hemelse levenswijze en volmaakte trouw. Hij heeft geworsteld en gestreden als een voorvechter tegen onze vijanden, en Hij heeft onze gevangenis opengebroken en de overwinning behaald in de strijd; Hij heeft onze dood gedood door Zijn dood, en ons verlost met zijn bloed en vrijgekocht door het doopsel met zijn levengevend water en rijk gemaakt door zijn sacramenten en gaven, opdat wij door beoefening van alle deugden zouden 'uitgaan', zoals Hij zegt, en Hem ook 'ontmoeten' en in het paleis der glorie en Hem zonder einde genieten [ghebruken] in de eeuwigheid.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Voorrede.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 55-59. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Hier zien we het volgende cruciale moment uit de heilsgeschiedenis van de mensheid: de komst van Christus naar de aarde. Híer gaat het om, ook bij Ruusbroec. Die komst van Christus naar aarde heeft onze 'gevangenis opengebroken', hij heeft God voor de mens bereikbaar gemaakt en de weg vrijgemaakt naar een ontmoeting en nu zijn wij in staat om 'uit te gaan', door middel van deugden en liefde, en om God te ontmoeten.
En Ruusbroec heeft dan de rest van de Brulocht nodig om het toeneigen van God naar de mens en het toeneigen van de mens naar God en de ontmoeting of eenwording die daar op basis van liefde uit ontstaat, in zijn geheel te beschrijven.
Dan lees ik het slot van de 'Voorrede'.
Daarom spreekt Christus, de meester der waarheid, aldus: "Ziet, de bruidegom komt, gaat uit, om Hem te ontmoeten". Met deze woorden leert Christus, onze Minnaar, vier dingen. In het eerste woord geeft Hij ons een gebod, door te zeggen: 'Ziet'. Die blind blijven en dit gebod versmaden, zijn allen verloren. In het tweede gebod, nl. 'De bruidegom komt', leert Hij ons wàt wij moeten zien, nl. de komst van de Bruidegom. Ten derde leert en gebiedt Hij ons wat wij moeten doen, doordat Hij zegt: 'gaat uit'. In het vierde woord, waar Hij zegt 'om Hem te ontmoeten', duidt Hij het nut en het voordeel aan van al ons werken en van heel ons leven, en dat is een minnelijke ontmoeting met de Bruidegom.
Deze woorden willen wij een voor een uitleggen en verklaren op drie manieren. Ten eerste, in een algemene zin, over een beginnend leven, dat wij een werkend leven noemen, en dat voor alle mensen, die behouden willen zijn, noodzakelijk is. Ten tweede willen wij diezelfde woorden verklaren in verband met een innig, verheven, en God-begerend leven, waartoe vele deugdzame mensen geraken dank zij hun medewerking met Gods genade. Ten derde willen wij ze verklaren in verband met een overwezenlijk, God-schouwend leven, dat weinig mensen op zo volmaakte wijze bereiken of smaken kunnen, wegens de verhevenheid en edelheid van dit leven.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Voorrede.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 55-59. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Ruusbroec zet hier heel duidelijk de structuur van de Brulocht uiteen. Het bestaat uit drie 'boeken' of fasen: het Werkende Leven, het Innige Leven en het Godschouwende Leven. En zoals we al hadden gezien zijn deze alledrie onderverdeeld in een proces van zien, toenadering en ontmoeting: 'Siet, de brudegom comt, gaet ute, hem te ontmoete'.
Lichamelijk zien en geestelijk zien
En de eerste passage die wij gaan lezen uit het Werkende Leven gaat dan ook over het zien (blz. 61: het onderdeel 'siet' in het Werkende Leven). Hier behandelt Ruusbroec twee manieren van zien, namelijk: lichamelijk zien, met de ogen van het lichaam; en geestelijk zien, of ook wel bovennatuurlijk zien, met de ogen van de ziel. Deze twee vormen van zien, lichamelijk zien en geestelijk zien, zet hij tegen elkaar af in deze passage.
Ik lees op blz. 61.
Wij beginnen met het eerste, het werkende leven. Christus, de Wijsheid van de Vader, spreekt en heeft gesproken naar zijn Godheid, van Adams tijd af, diep innerlijk tot alle mensen: 'Ziet'. En dat zien is noodzakelijk. Let daarom goed op: voor wie wil zien, zowel lichamelijk als geestelijk, zijn drie dingen vereist.
Het eerste wat nodig is opdat de mens met zijn lichamelijke ogen iets buiten zich zou zien, is dat er een uitwendig licht aanwezig is, hetzij van de hemel of een ander stoffelijk licht, opdat de tussenruimte tussen het voorwerp en het oog, nl. de lucht, waardoorheen men zien moet, verlicht worde. De tweede voorwaarde is de bereidwilligheid om de dingen, die hij zien wil, toe te laten zich te herbeelden in zijn ogen. Het derde is, dat de werktuigen, waarmee men ziet, nl. de ogen, gezond zijn en zonder vlekken, zodat de grove stoffelijke dingen daar op subtiele wijze in kunnen herbeeld worden.
Ontbreekt het de mens aan een dezer voorwaarden, dan blijft zijn lichamelijke zien in gebreke. Over dit 'zien' willen wij evenwel verder niet meer spreken; wel over een geestelijk, bovennatuurlijk zien, waarin heel onze zaligheid gelegen is.
Voor wie bovennatuurlijk wil zien, zijn er drie punten nodig: nl. het licht der genade Gods, een vrij naar God toegekeerde wil en een geweten door geen doodzonde besmet.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Werkende leven, Lichamelijk zien en geestelijk zien.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 61-63. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Wat nu belangrijk is in deze passage is de een na laatste alinea. Dat is het punt in de Brulocht waarop Ruusbroec overstapt van lichamelijk zien naar geestelijk zien. Ik herhaal eerst kort de hertaling en lees de zin daarna in het Middelnederlands (klik op 'afspelen' om het Middelnederlands te beluisteren!).
|
Van desen siene en willen wij niet meer spreeken, maer van eenen gheestelijcken, overnatuerlijcken siene, daer alle onse zalicheyt in gheleghen es.
Jan van Ruusbroec, Werken, editie Poukens en Reypens (Ruusbroec-genootschap, 1932).
Middelnederlands afspelen / of klik hier
|
|
|
Over dit 'zien' (dus het zien met de stoffelijke ogen, lichamelijk zien) willen wij evenwel verder niet meer spreken, wel over een geestelijk, bovennatuurlijk zien, waarin heel onze zaligheid gelegen is.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Werkende leven, Lichamelijk zien en geestelijk zien.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 61-63. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Ruusbroec zegt hier iets cruciaals: vanaf nu heeft hij het niet meer over het stoffelijke leven op aarde, niet meer over het lichaam en het zien met de lichamelijk ogen; maar over een bovennatuurlijk zien, over een geestelijke leven, over de ziel, de geest. Zien is vanaf hier dan ook altijd: geestelijk zien; en licht is niet het licht van een kaars of van de zon, maar geestelijk licht, het licht der genade Gods (zoals hij het bovenaan blz. 65 zegt).
Dit zien met de ogen van de ziel, zijn we ook al bij Hildegard van Bingen en Theresia van Avila tegengekomen, in de tweede bijeenkomst, over visioenen. Hildegard stelde daar: 'Waarlijk, de visioenen die ik heb gezien, die heb ik niet ontvangen (...) met de ogen van het lichaam', maar 'met de ogen en de oren van de innerlijke mens'.
En Theresia schreef bij het krijgen van visioenen ook over een ander, niet-stoffelijk licht: 'Daar werd haar een ander licht getoond, zo verschillend van het licht hier beneden (...)'.
Ruusbroec legt er veel nadruk op, dat hij het vanaf nu gaat hebben over een 'geestelijk, bovennatuurlijk zien', omdat in het middeleeuwse denken het zien onder de lagere vermogens, de lichamelijke, zintuigelijke vermogens viel. Het zien was dus animaal, inferieur aan hoge geestelijke vermogens als het verstand en de wil. Vandaar dat Ruusbroec er een hele passage aan wijdt om nadrukkelijk te zeggen, dat hij het toch echt gaat hebben over 'geestelijk zien' en 'geestelijk licht'.
Hij zegt onderaan blz. 61: 'ik zal vanaf nu alleen nog maar spreken over een geestelijk, bovennatuurlijk zien'. Daarmee is Ruusbroec overgestapt van de stoffelijke wereld naar de geestelijke wereld.
De hele verdere Brulocht zal zich in die geestelijke wereld afspelen, in het rijk van de geest. Het is goed om je daar heel bewust van te zijn bij het lezen van Die geestelike brulocht.
Genade: het toeneigen van God
Volgens Ruusbroec zijn er dus drie voorwaarden nodig om bovennatuurlijk te zien: het licht der genade Gods, een vrij naar God toegekeerde wil en een zuiver geweten.
Ruusbroec gaat het dan hebben over die genade. Als je uitgaat van het zinnetje 'Siet, de brudegom comt, gaat ute, hem te ontmoete', dan is dat 'komen' (de toenadering) van God, wat door de christenen als 'genade' wordt gezien. God die naar de mens toe komt, die zich naar de mens toeneigt. Het is de Ander die actief is, de actie van de mens, dat 'ute-gaen', is dus eigenlijk een re-actie.
Genade is dus: het toeneigen of toewenden van God naar de mens.
Maar wat is de genade, de komst van God, precies, hoe gaat dat in zijn werk, wat gebeurt er op het geestelijke vlak? Ruusbroec gaat dit uitgebreid uitleggen. Hij onderscheidt twee soorten genade, of twee vormen van genade: de voorlopende genade (of voorkomende genade) en de verdienende genade (het voert nu te ver in te gaan op het verschil tussen deze beide).
Maar al in deze passage over de genade, meteen aan het begin van het Werkende Leven, laat Ruusbroec de toenadering van God zien en de reactie van de mens: de basis van de ontmoeting. Kortweg zien we hier, dat hij stelt: íéder mens, goed of slecht en ongeacht het geloof, verkrijgt Gods 'voorlopende genade', omwille van Gods ghemyene minne, zijn 'algemene liefde'.
En vanuit die 'grondeloze' en 'algemene' liefde is God voor ieder mens een 'ghemeyne licht':
|
Hier omme es god een ghemeyne schijn ende een ghemeyne licht
dat verlichtet hemelrycke ende eertrijcke ende yeghewelken na sine noot ende na sine weerde.
Jan van Ruusbroec, Werken, editie Poukens en Reypens (Ruusbroec-genootschap, 1932).
Middelnederlands afspelen / of klik hier
|
|
|
Daarom is God een algemeen licht en een voor allen stralende klaarte, die hemel en aarde verlicht zo wel als ieder in het bijzonder volgens zijn behoefte en waardigheid.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Werkende leven, Licht der genade.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 63. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Dus omwille van zijn ghemeyne minne verlicht God iedereen. Maar let op: hier staat niet alleen dat God aan iedereen licht geeft, maar dat God licht ìs.
Als Ruusbroec dan overstapt van de voorkomende naar de verdienende genade (voor de mens die van goede wil is geworden, goede werken is gaan doen, zijn zonden berouwt en acht slaat op God; blz. 69), gaat hij nog een stap verder: het licht van de genade wordt in de ziel gestort, en in dit licht geeft God zichzelf.
Dan komt een hoger licht van Gods genade, dat, net als een zonnestraal, onverdiend en niet naar waarde begeerd, in de ziel gestort wordt. In dit licht immers geeft God Zichzelf uit louter goedheid en mildheid, Hem die geen schepsel verdienen kan voordat hij het reeds bezit. Dit is een geheimzinnig inwerken Gods in de ziel, buiten de tijd om, dat de ziel met al haar vermogens beweegt.
Hier eindigt de voorkomende genade en begint de andere (heiligmakende of verdiendende), die een bovennatuurlijk licht is.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Werkende leven, Licht der genade.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 69. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Je ziet dat Ruusbroec in deze passage iets heel opmerkelijks doet: hij stapt zonder moeite van 'genade' naar 'licht' over ('Hier eindigt de voorkomende genade en begint de ander, een bovennatuurlijk licht'). Blijkbaar is 'genade' equivalent aan 'licht' (of misschien kun je beter zeggen: in die bovennatuurlijke, geestelijke wereld is genade volgens Ruusbroec te benoemen als licht).
Genade, zagen we, is het toeneigen of toewenden van God naar de mens. Ruusbroec beschrijft deze genade als licht dat de mens ontvangt in zijn ziel - waarbij God zèlf dit licht ìs. En in dit licht geeft God zichzelf. En door dat inwerken van God worden de ziel en al haar vermogens bewogen.
Als de mens dan reageert op Gods genade, zich op God richt, ontstaat er ogenblikkelijk 'karitate', liefde (blz. 69).
Hieruit ontspringt het tweede punt, namelijk een vrije toekeer van de wil in een ondeelbaar moment van de tijd; en daaraan ontspringt dan caritas of liefde in de vereniging van God en de ziel. (...) Waar God en de ziel elkaar ontmoeten in eenheid van minne, daar geeft God zijn genadelicht boven de tijd en de ziel geeft haar vrije toekeer uit kracht van die genade in een kort 'nu' van de tijd; en zo wordt caritas in de ziel geboren, tegelijk uit God en uit de ziel: want caritas is een minne-band tussen God en de minnende ziel.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Werkende leven, Licht der genade.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 69. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Dus als de mens reageert op het licht van Gods genade, met toekeer naar God, dan ontstaat er karitate oftewel liefde. En deze karitate is een minne-band tussen God en de minnende ziel'. Er ontstaat dus wederzijdse liefde, die werkt als een minneband, een liefdesband.
Ik lees de volgende regels (blz. 71) - en herhaal weer in het Middelnederlands:
|
Ute dese ij poenten, dat es ute der gracien Gods ende ute vrien keere des willen verlicht met gracien, ontspringhet karitate, dat es godlijcke minne; ende ute godlijcker minnen ontspringhet dat derde poent, dat es suveringhe der conziencien.
Jan van Ruusbroec, Werken, editie Poukens en Reypens (Ruusbroec-genootschap, 1932).
Middelnederlands afspelen / of klik hier
|
|
|
Uit deze twee, dus uit Gods genade en uit de vrije toekeer van de door de genade verlichte wil, ontspringt karitate, ofwel goddelijke minne, en uit de goddelijke liefde ontspringt het derde punt, dat is de zuivering van het geweten.
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Werkende leven, Licht der genade.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 71. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Uit deze liefde ontstaat dus een zuiver geweten en, zoals een bladzij verder blijkt, een 'verhitte wil'.
Dus het licht van Gods genade, Gods toekeer tot de mens, verandert de mens dus. Door de voorlopende genade komt de mens tot zelfkennis, zuivering van zijn geweten en een goede wil; en door de verdienende genade en de toekeer van de mens tot God ontstaat die minneband, een zuiver geweten en een verhitte wil.
Genade vlg. Ruusbroec
- licht van Gods genade
- God geeft zichzelf
- toekeer tot God leidt tot karitate/liefde
- wederzijdse liefde is minneband
- dit leidt tot zelfkennis, zuiver geweten, verhitte wil
|
Zó kan de mens dus geestelijk ziende worden; want we zitten nog steeds in het onderdeel 'siet' van het Werkende Leven. Door vanuit de genade, die als licht in de ziel stroomt, de wil op God te richten en het geweten te zuiveren; en door de minneband die dan ontstaat tussen de ziel en God - zó wordt de mens geestelijk ziende.
Ruusbroec eindigt dan, blz. 71, de laatste zes regels boven het tussenkopje:
Deze drie punten zoals gij ze gehoord hebt, zijn onontbeerlijk voor een goddelijk zien. Hebt gij deze drie punten, dan spreekt Christus in u: "Ziet", en zijt gij waarlijk ziende. Dit is het eerste van de vier voornaamste punten, die Christus onze heer spreekt, "Ziet".
Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (± 1335). Werkende leven, Licht der genade.
Hertaling: L. Moereels, Die gheestelike brulocht (1989), blz. 71. Volledige passage (Mnl. en hertaling).
|
|
Wat we dus zien, meteen aan het begin van de Brulocht, is dat Ruusbroec nadrukkelijk overstapt van de gewone naar de bovennatuurlijke wereld en dan de verhouding tussen mens en God beschrijft in termen van licht. Dat gaat hij later nog veel verder uitwerken, daar zullen we de komende twee bijeenkomsten steeds dieper op ingaan, maar hier ligt de basis: Ruusbroec beschrijft de genade van God als licht dat de ziel in stroomt.
Slotsom
Tot zover het onderdeel 'siet' uit het Werkende Leven. Wat opvallend is als je dit leest, dit begin van de Brulocht van Ruusbroec, dat is wat er met de mens gebeurt bij de genade, de aanraking door God. Ruusbroec zegt: Gods genade stroomt als licht de ziel in. En wat gebeurt er dan met de mens? Die wordt niet verblind door dat licht en die gaat ook niet òp in dat licht (zoals bij het Boeddhisme wel wordt geleerd dat de verlichte mens opgaat in het nirwana). Dat is bij Ruusbroec zeker niet zo.
De mens die door God wordt aangeraakt en verlicht, begint een zoektocht naar zelfkennis, gaat leven vanuit zijn eigen geweten en vanuit zijn vrije wil, en zijn liefde voor God groeit (en trouwens ook voor zijn naasten en voor zichzelf, zal Ruusbroec later zeggen). De mens wordt dus aangezet om te beginnen met een proces van geestelijke groei.
En deze elementen zullen jullie herkennen van Hadewijch: ook zij schreef dat ze vanuit haar vrije wil wilde leven en vanuit deugden en liefde. En dat is iets heel typerend voor deze middeleeuwse, affectieve, Westerse mystici: zij hameren niet op dogma's of vaste regels, zij knielen niet nederig neer, worden niet passief in afzondering en inkeer. Maar hun mystieke ervaring zet aan tot een actieve, morele, ethische weg. Hun boodschap is: ga op zoek naar zelfkennis en godskennis; leef vanuit je vrije wil, vanuit je eigen geweten, vanuit de deugden; en leef vanuit liefde tot God, jezelf en je medemens.
Samenvatting
We hebben deze bijeenkomst een aantal fragmenten gelezen uit Die geestelike brulocht (± 1335-40), uit het onderdeel 'siet'.
• Ruusbroec beschrijft in de Brulocht de verhouding tussen mens en God, de geestelijke opgang van de mens naar God en de ontmoeting tussen mens en God.
• Hij schrijft zeer gestructureerd en bouwt zijn mens- en godsbeeld stapje voor stapje steeds verder uit. De Brulocht is ingedeeld in drie delen: het Werkende Leven, Innige Leven en God-schouwende Leven. Elk deel is onderverdeeld in de vier onderdelen van een ontmoeting: 'Siet, de brudegom comt, gaet ute om hem te ontmoete'.
• De geestelijke bruiloft wil zoveel zeggen als de geestelijke vereniging van God en de volmaakte mens. Christus is de bruidegom, de ziel is de bruid (dit beeld gaat terug op Bernardus van Clairvaux en werd ook door Hadewijch gebruikt).
• Over lichamelijk zien zal Ruusbroec 'niet meer spreken'; het gaat om geestelijk zien, bovennatuurlijk zien, een waarneming van de ziel of de geest. De Brulocht speelt zich dus af in een geestelijke wereld. Om bovennatuurlijk te zien, zijn er drie voorwaarden nodig: het licht der genade Gods, een vrij naar God toegekeerde wil en een zuiver geweten.
• Het onderdeel 'de brudegom comt' behandelt de voorkomende / voorlopende en de verdienende genade. Genade is eigenlijk: het toeneigen of toewenden van God naar de mens. Ruusbroec beschrijft deze genade als goddelijk licht dat de menselijke ziel in stroomt.
• Ieder mens, goed of slecht, krijgt de voorlopende genade. God verlicht de mens (waarbij God dit licht ìs), wat leidt tot zelfkennis, zuivering van het geweten en een goede wil.
• Bij de verdienende genade komt het licht van Gods genade in de ziel en in dat licht geeft God zichzelf. Als de mens zich dan vanuit zijn vrije wil tot God keert, dan ontstaat er karitate oftewel liefde. Wederzijdse liefde werkt verbindend, het werkt als een liefdesband.
• In de allereerste stap richting de godsontmoeting (het eerste onderdeel, 'siet', van het eerste deel, het Werkende Leven) kan een mens dus geestelijk ziende worden door de genade, die als licht in de ziel stroomt, door de zelfkennis, zuivering van zijn geweten, goede wil, en door de minneband die dan kan ontstaan tussen de ziel en God.
• De verlichte mens raakt bij de christelijke mystiek niet verblind en gaat ook niet op in een soort 'al'. Maar de mens die door God wordt aangeraakt en verlicht, begint een zoektocht naar zelfkennis, gaat leven vanuit zijn eigen geweten en vanuit zijn vrije wil, en zijn liefde voor de medemens en God groeit. Er begint dus een proces van geestelijke groei.
Volgende week
Volgende week gaan we nog één passage lezen uit het Werkende Leven, waarin Ruusbroec het proces van zelfkennis en geestelijke groei nuanceert. En daarna gaan we naar het Innige Leven, waar Ruusbroec heel gedetailleerd uiteen zal zetten hóe de mens eigenlijk in elkaar zit en hoe de mens zich tot God verhoudt.
Tot volgende week!
Achtergrondinformatie
De cursus Middeleeuwse mystiek in de Lage Landen bestaat uit zeven bijeenkomsten. De mystieke teksten van Hadewijch en Ruusbroec worden hierin in een cultuur-historische context gelezen.
• Over deze cursus Middeleeuwse mystiek in de Lage Landen: Hadewijch en Ruusbroec: inhoud en opzet.
• Achtergrondliteratuur bij deze cursus: over de Middeleeuwen, Hadewijch, Ruusbroec en middeleeuwse mystiek.
• Over de docente Rozemarijn van Leeuwen.
• Reacties lezen of zelf een reactie achterlaten.
• Teksten van Hadewijch en Ruusbroec: fragmenten in het Middelnederlands en in hedendaagse hertaling.
Copyright
© Bovenstaande tekst is een onderdeel van de cursus Middeleeuwse mystiek in de Lage Landen, door Rozemarijn van Leeuwen (1999-2001).
Het is niet toegestaan om deze tekst digitaal of in druk over te nemen en/of te publiceren.
∗ ∗ ∗
Volg de hele cursus Middeleeuwse mystiek in de Lage Landen online:
|
|